Susanne van Els aan het woord      
 
Altviool. Daar zit meestal een verhaal achter

Ja, altviolisten beginnen bijna altijd op de viool, vanwege het formaat. Bovendien: een viool speelt lichter, sneller, virtuoser, en de viool heeft klassiek repertoire, Mozart, Beethoven. Het is goed voor een altviolist om een heel eind op de viool gekomen te zijn vóór de overstap naar de altviool.

Ik werd op mijn vijftiende aangenomen op het conservatorium in Arnhem, ik zat in vier gymnasium in Nijmegen. (Op mijn vierde vroeg ik voor het eerst om een viool – helaas hield de muziekschool stug vol dat het niet gezond was om zo jong op een instrument te beginnen, ik herinner me levendig de kwelling van het oriëntatiejaar toen ik acht was, op mijn negende was het eindelijk zover…!) Viool spelen vond ik erg leuk, ik had een pianotrio, speelde in het conservatoriumorkest al snel eerste viool, de lessen bij grijze eminentie Dick de Reus vond ik fantastisch. Na mijn eindexamen wilde ik wél méér, ik kon me niet goed voorstellen dat ik mijn dagen zou kunnen vullen met alleen vioolspelen. Dus ging ik naar het conservatorium in Den Haag, en begon daar aan de opleiding schoolmuziek. Tja. Al snel was ik meer bezig met al die spannende nieuwe muziek die daar van de compositie-afdeling kwam.

En toen werd ik gevraagd een nieuw stuk te spelen waar twee violen inzaten, vervolgens leerde de jonge componist, afkomstig uit de punk, dat het mooier zou worden met een viool en een altviool, en we losten het op door een altviool uit het depot van het conservatorium te halen – een week later gaf ik de brui aan de schoolmuziek en deed ik toelatingsexamen altviool, vervolgens studeerde ik cum laude af als uitvoerend musicus. Met die altviool had ik het dus wél, altijd zin om te spelen, maakt niet uit hoe of wat – een soort fysieke behoefte naast de muzikale.

En toen.

Nou ja, heel goed eindexamen gedaan, op het conservatorium al actief met moderne muziek bezig, ik zat in een uitstekend strijktrio dat behoorlijk veel concerten had. Allemaal geweldig. En vlak na mijn eindexamen werd ik gevraagd de nieuwe altviolist te worden van het Schönberg Ensemble. Dolgraag natuurlijk.

Wat mij betreft is er in principe geen verschil tussen oude en nieuwe muziek. Maar voor een speler, recreatief kunstenaar, is het een bijzonder voorrecht om met je neus bovenop het scheppen van een nieuw muziekstuk te zitten. Stel je eens voor dat je Mozart of Bach meegemaakt zou hebben, elke musicus fantaseert daarover. Maar de genieën van deze tijd zijn gewoon voorhanden! Wij zijn altijd bezig een partituur zo goed mogelijk weer te geven en daardoor te laten horen wat de componist wil overbrengen. Direct contact met componisten is zó leerzaam, zó inspirerend… en, zou het zijn weerslag hebben in het respect waarmee je partituren van dode componisten behandelt?

Kamermuziek, de stiel van de altviolist?

Jazeker. Altviool, middenstem, dienend ‘onder’ de viool, minder leidend ook dan de basstem. Een prachtige plek hoor, lekker centraal, bij alles betrokken. Oren op steeltjes heb je nodig. En een heel communicabele manier van spelen, gemakkelijk voegend.

Mozart speelde graag altviool, vast om dit soort redenen. Maar Paganini, de grote vioolvirtuoos, vertoonde zijn duivelskunsten ook op de altviool, en dat meer om de sportieve uitdaging van het bereiken van grote snelheden op het loggere instrument, met die enorme handen van hem!

Er zíjn natuurlijk altviolisten die een uitgesproken solistische persoonlijkheid hebben. Die vind je dan in de beroemde strijkkwartetten, want de solistisch aangelegde altviolist heeft het repertoire niet mee: er zijn geen grote klassieke concerten of sonates. Eigenlijk speelt de altviool pas een solistische rol sinds de twintigste eeuw. De componist, altviolist en dirigent Paul Hindemith heeft daar een enorme rol in gespeeld – hij schreef voor eigen glorie, en hij haalde de altviool uit dat mooie maar beperkte karakter van de dromerigheid, het wat neuzige volksinstrument, het schuchtere en een beetje moeizame broertje van de vlotte viool. Sindsdien heeft de altviool ook ballen.

Hoe ‘ontwikkelt’ een instrument zich: dat is toch een wisselwerking tussen componist en speler. Bijzondere spelers inspireren componisten tot het schrijven van bijzondere noten voor hun instrument. Mozart had bijvoorbeeld op een gegeven moment een malle hoboïst in zijn orkest die nóg hogere tonen uit zijn instrument perste dan tot dan toe voor mogelijk werd gehouden – Mozart schrijft een fantastisch hobokwartet mét die hoge noten in de hobopartij en vervolgens moet elke hoboïst die hoge noten op zijn instrument veroveren om dat kwartet te kunnen spelen!

En kijk: een tijdje geleden gaf ik een masterclass op het Haags conservatorium en leerde daar de studenten altviool hoe ze de buitenissig grote grepen die Klaas de Vries voorschrijft in zijn altvioolsolostuk, dat hij voor mij schreef, kunnen pakken.

En die oude Italiaan? O, de Testore? Zoiets moois… alleen al om naar te kijken! Hoe moet ik dat uitleggen – het is geen luxe om hem te bespelen; een instrument van grote klasse is nodig voor wat ik doe, het is een voorrecht. Ja, het is werkelijk een eer om zo’n partner te hebben.

In 1996 stierf onze dochter Nina, derde van onze vijf kinderen. Wiegendood. Hoe moest ik ooit nog muziek maken? Voor de kost, ja. Twee jaar later werd mij de Alcuinusprijs toegekend door de stad Nijmegen. Ik vond het eigenlijk vreselijk, maar ik heb er wat van proberen te maken, een concert, nieuwe muziek. Het werd een bijzondere gebeurtenis, toch. Niet lang daarna zag ik de Testore, op de foto eerst, en later was hij te bespelen, bij vioolbouwer Andreas Post. Ik speel weer.

Dat oude strijkinstrumenten zo fantastisch zijn, dat weten we wel. Ze zijn het niet allemaal, hoor, er zijn er ook waar wat aan mankeert, die veel reparaties opgelopen hebben, door de eeuwen heen. Maar deze is puntgaaf. Het hout is zo mooi, de krachtige vorm, de details. Hij is oud, en zo levendig tegelijk! Als ‘ie uit de vioolkist komt is er altijd zo’n moment, alsof ik een drempel over moet, ik pak hem niet zomaar…

Gebouwd in 1745, in Milaan. Voor die tijd is het een heel groot instrument, letterlijk en figuurlijk: hij is fors, ik heb het echt moeten veroveren, het gevoel dat ’ie overal begaanbaar is voor me, en hij is groot van toon, van uitstraling ook. Een kanjer.

  Meer over Stichting Altviool Testore

Klik Hier voor een interview met Susanne van Els

   
 
Ga terug